4/02/2007

 

Mijn partner gaat vreemd met een beeld van mij :)


Ik kreeg een boek van een vriendin, een boek dat echt wat voor mij zou zijn en precies aansluit bij Levinas. En dat klopt, het is één van de beste boeken die ik ken, ik zou het liefst even ophouden met leven en alleen nog maar dit boek lezen (niet dat dat nu mogelijk is). Het boek heet “Iemand, niemand en honderdduizend” van Luigi Pirandello.

De filosofie van Levinas wordt vaak abstract gevonden, terwijl het helemaal niet abstract is. Levinas beschrijft een fenomeen dat heel concreet is, dat voortdurend voorkomt in ons dagelijks leven. Het punt is alleen dat mensen dat niet zien, niet merken, zich er niet bewust van zijn, daarom lijkt het abstract, niet-bestaand. Sinds de hoofdpersoon Moscarda heeft ontdekt dat zijn neus scheef staat, laat de kwelling van het Levinasiaanse fenomeen hem niet meer los. Welk fenomeen gaat het nu eigenlijk over? Over het idee dat iedereen om hem heen hem anders ziet dan hij zichzelf ziet. Zijn leven lang heeft zijn neus scheef gestaan, iedereen die hem zag die wist dat, maar zelf is het hem nooit opgevallen. Hij kan niet naar zichzelf kijken zoals anderen naar hem kijken, van een afstand, hij kan niet naar zichzelf kijken als een vreemde, niet als door de ogen van de anderen. De anderen hebben beelden van hem, ze beschouwen hem als “zo’n en zo’n type”. En vaak herkent hij zichzelf helemaal niet in die beelden, hij vindt dat hij eigenlijk anders is. Maar er is niet maar één werkelijkheid, de werkelijkheid verandert afhankelijk van het perspectief van waaruit gekeken wordt. Mijn werkelijkheid heeft niet meer waarheidsgehalte dan die van de anderen. Wie ben ik dus? Wie ben ik echt, zonder al die beelden die de anderen van mij hebben? Hoe kan ik ooit weten wie ik ben? Ik ben niemand en ik ben tegelijkertijd 100.000 mensen, want voor alle 100.000 mensen om mij heen ben ik iemand anders.


Het is vooral mooi hoe Moscarda schrijft over het beeld dat zijn vrouw van hem heeft (zij noemt hem altijd Gengé):

“Nee, nee, schat, mondje dicht! Dacht je dat ik niet wist waar je wel en niet van houdt? Ik ken jouw smaak heus wel, en ik weet wat je denkt.”
Hoe vaak had Dida, mijn vrouw, me al niet zo toegesproken? En ik, idioot, had er nooit acht op geslagen. Maar zij kende haar Gengé beter dan ik hem kende, dat staat wel vast! Ze had hem zelf geschapen. Mijn werkelijkheid lag voor haar in die Gengé van haar die zij vorm had gegeven en die gedachten, gevoelens en voorkeuren had die niet de mijne waren, en die ik nog geen millimeter zou kunnen veranderen, zonder het gevaar te lopen direct een ander te worden die zij nooit meer zou herkennen, een vreemde die ze nooit meer zou kunnen begrijpen of beminnen.
Ik kende mezelf helemaal niet, ik bezat voor mezelf geen enkele eigen werkelijkheid, ik voelde me voortdurend half gesmolten, bijna vloeibaar, kneedbaar; de anderen kenden me, ieder op zijn eigen wijze, afhankelijk van de werkelijkheid die ze me toegekend hadden; dat wil zeggen, ze zagen in mij een Moscarda die ik niet was, daar ik voor mezelf een uitgesproken niemand was. Er bestonden net zoveel Moscarda’s als er anderen bestonden, en die Moscarda’s waren allemaal veel werkelijker dan ik, daar ik voor mezelf, ik zeg het nogmaals, geen enkele werkelijkheid bezat.
Gengé wel, die bezat er een, voor mijn vrouw Dida. Maar daar kon ik op geen enkele manier troost uit putten, want ik verzeker u dat er moeilijk een dommer figuur denkbaar is dan die geliefde Gengé van mijn vrouw Dida.
Het mooiste was echter dat die Gengé in haar ogen bepaald niet volmaakt was. Maar ze verdroeg het allemaal. Er waren heel wat dingen aan hem die haar niet bevielen, omdat zij hem helemaal niet op haar manier geconstrueerd had, naar haar smaak en nukken: o nee.

Maar op wiens manier dan?
Zeker niet de mijne, want het lukte me; zoals gezegd, echt niet om de gedachten, gevoelens en voorkeuren die zij haar Gengé toedichtte als de mijne te erkennen. Daaruit blijkt duidelijk dat zij Gengé die voorkeuren toedichtte omdat hij volgens haar daadwerkelijk die voorkeuren had.

Soms zag ik Dida huilen, vanwege het verdriet dat Gengé haar berokkende. En als ik haar dan vroeg: “Maar waarom huil je liefste?” antwoordde zij: “Ach en dat vraag jij? Is het nog niet genoeg wat je net tegen me zei?”
Ik was dan met stomheid geslagen. Het was overduidelijk dat de betekenis die ik aan mijn woorden gaf een betekenis voor mij was; welke betekenis die woorden daarna voor haar kregen als woorden van Gengé, was een heel andere zaak. Bepaalde woorden maakten haar aan het huilen omdat ze uit de mond van haar Gengé een bepaalde betekenis kregen. Ik sprak dus enkel voor mezelf. Zij sprak met haar Gengé. En die antwoordde haar via mijn mond, op een manier die mij totaal onbekend bleef. En het is niet te geloven hoe dom, onecht en betekenisloos de dingen werden die ik tegen haar zei en die ze voor mij herhaalde.

Aanvankelijk dacht ik dat mijn gevoelens misschien te ingewikkeld waren, mijn gedachten te onbegrijpelijk en mijn voorkeuren te ongewoon, en dat mijn vrouw ze daarom, omdat ze er niets van begreep, vaak verdraaide. Kortom, ik ging ervan uit dat mijn gedachten en gevoelens alleen in vereenvoudigde versie in haar hersentjes opgenomen konden worden. Maar wat een onzin! Niet zij verdraaide en vereenvoudigde mijn gedachten en gevoelens. Nee, nee. Zo verdraaid en vereenvoudigd als ze uit Gengés mond kwamen, vond ook mijn vrouw Dida ze dwaas, begrijpt u? Maar wie verdraaide ze dan zo? De werkelijkheid van Gengé natuurlijk, beste mensen! Alleen Gengé, die zij vorm had gegeven, kon zulke gedachten hebben. Onnozel maar lief. Ach ja, zo lief voor haar. Ze hield zoveel van hem: lief maar onnozel.


En dan geeft Moscarda een voorbeeld als toelichting. Hij hield van haar kapsel zoals het was toen ze elkaar leerden kennen. Op een gegeven moment veranderde ze haar kapsel, omdat ze dacht dat haar Gengé dat mooier zou vinden. Moscarda vond het dus een stuk lelijker, maar hij wilde haar niet beledigen, dus hield hij zijn commentaar voor zich. Zij vond dat nieuwe kapsel zelf eigenlijk niet mooi, maar ze nam het voor Gengé, ze offerde zich op.

Moscarda vervolgt:

Nu me tenslotte alles duidelijk was, begon ik verschrikkelijk jaloers te worden, jaloers op die iemand die ik niet was, een idioot die zich tussen mij en mijn vrouw had gedrongen. Hij was geen lege schaduw, veeleer maakte hij een lege schaduw van mij, door bezit te nemen van mijn lichaam om zich door mijn vrouw te laten beminnen.
Denkt u daar eens goed over na. Kuste mijn vrouw, als ze mijn lippen beroerde, misschien niet iemand die ik niet was? Mijn lippen? Welnee! Zoudt u zich niet op de meest geraffineerde, doortrapte manier door uw vrouw bedrogen voelen, als u ontdekte dat ze, terwijl ze u in haar armen sluit, via uw lichaam de omarming proeft van een ander, die zij in haar hart draagt? Welnu, in hoeverre was mijn geval anders? Mijn geval was zelfs nog erger. Omdat in uw geval uw vrouw zich alleen maar voorstelt dat ze in de armen van een ander ligt, terwijl in mijn geval mijn vrouw een werkelijk iemand omarmde die ik niet was!

Verderop in het boek zegt Moscarda:

Ik gruwde van haar ogen die me gerust en zeker aankeken, gruwde van haar lichaam dat zich vol vertrouwen aan me overgaf, zonder het geringste vermoeden dat het zich niet werkelijk aan mij overgaf, en dat ik, als ik haar omarmde, daarmee niet het lichaam van een vrouw omarmde die helemaal de mijne was, maar dat van een vreemde. De hartstocht waarmee zij mij kuste was totaal anders dan waarmee ik haar kuste, zoals alles bij haar anders was, geslacht, aard, beeld en zin van de dingen, gedachten en gevoelens die haar geest uitmaakten. Twee vreemden met elkaar verstrengeld – afschuwelijk – vreemden, niet alleen voor elkaar, maar ook voor zichzelf, in het lichaam dat de ander in zijn armen hield.

Die vervreemding van de beelden van de ander, dat is waar het om gaat. Uiteindelijk zijn we allemaal alleen, totale eenzaamheid. We kunnen nooit samenvallen met het bewustzijn van de ander, we kunnen elkaar niet kennen, we verzinnen beelden van elkaar, uiteindelijk zijn we alleen en is mijn partner samen met een verzonnen beeld van mij, en omgekeerd.

Het is heel erg belangrijk dat we ons daarvan bewust zijn, dat we niet de echte ander dood maken en vervangen door een verzonnen beeld. Het probleem is nooit helemaal oplosbaar, maar het is een wereld van verschil of je probeert te luisteren naar de echte ander of dat je alleen luistert naar de verzonnen ander in je hoofd.

Moscarda is van mening dat het beeld dat ik van mijzelf heb geen hoger waarheidsgehalte heeft dan de beelden die anderen van mij hebben. Daar kan hij wel gelijk in hebben, maar toch is er een verschil. Ik heb namelijk wel het recht om voor mijzelf te spreken, terwijl de anderen niet het recht hebben om mijn mond te snoeren en in mijn plaats te spreken over mij.

Een simpel voorbeeld, stel dat ik zeg: “Ik vind blauw mooi.” Een ander zegt: “Nee joh, blauw is niets voor jou, je hebt nooit blauwe kleren aan en vorige week zei je nog dat je rood de allermooiste kleur ter wereld vindt, blauw is niets voor jou, ik ken jou toch.” Die ander kan nog zoveel argumenten aanvoeren en nog 100 anderen kunnen zeggen dat ze het helemaal met die ander eens zijn, als ik volhoud dat ik blauw mooi vind dan kan niemand daar iets tegen inbrengen. Ik kan best liegen en blauw helemaal niet mooi vinden, maar ik heb nog steeds recht van spreken en de anderen niet. Wat de anderen zeggen dat zijn hun beelden over mij. Wat ik zeg nu, tegen hen, dat ben ik zelf.
Dus Moscarda mag door zij vrouw niet gedegradeerd worden tot een domme Gengé. Hij moet altijd kunnen zeggen: “De gedachten, gevoelens en voorkeuren die jij mij in de mond legt, zijn niet mijn werkelijke gedachten, gevoelens en voorkeuren. Luister naar wat ik je te zeggen heb.”
Ik hoor mensen vaak zeggen dat het zo moeilijk is om met verschillen om te gaan, dat het zoveel makkelijker zou zijn naarmate mensen meer op elkaar zouden lijken. Dat de misverstanden, het onbegrip, dat dat ontstaat doordat mensen zo’n verschillende achtergrond hebben, dat ze daarom de dingen die ze tegen elkaar zeggen verschillend opvatten.

Maar in wezen zijn we allemaal totale vreemden voor elkaar, totaal alleen in onze eigen afgesloten belevingswereld. En hoe meer we op elkaar lijken, hoe gevaarlijker dat eigenlijk is, want hoe sneller we gaan denken dat we hetzelfde zijn, en dus dat wat ik zeg tegen de ander, bij de ander ook aankomt zoals ik dat bedoelde, en omgekeerd. Hoe sneller we dus voor de ander gaan denken in plaats van naar de echte ander te luisteren. Dat is ook het risico van een langdurige relatie, de patronen die erin sluipen. Dat de echte ander allang vervangen is door een verzonnen ander, dat de echte ander voor de één niet meer bestaat, en omgekeerd.

Daarom is het zo verdomd belangrijk dat ik het gevoel heb dat ik gekend word en geaccepteerd word zoals ik ben, dat mijn partner niet samenleeft met een verzonnen spook, met zijn pop, en omgekeerd dat ik mijn partner ken en accepteer zoals die echt is. En het is ook belangrijk dat ik mijzelf ken, want dan kan ik aangeven of de beelden die de anderen hebben overeenkomen met het beeld dat ik zelf heb, of niet. Voor contact tussen culturen is dat ook belangrijk, een besef van de eigen identiteit.


***
She loves a soul
That I've never been,
A dog among dogs,
A man among men.
And every day
When I come home to her,
She holds a phantom.
She kisses and she hugs him,
And I am not
Averse to how she loves him.
Why must I live and walk,
Unloved as what i am?
Why can't I be loved as what I am:
A wolf among wolves and not as a man
Among men?
She craves a home
That she can go in
A sheltered cave,
That I have never seen,
Not in my life,
And not even in my dreams.
Why can't I be loved as what I am:
A wolf among wolves and not as a man
Among men?
Bonnie Prince Billy

Comments: Post a Comment

<< Home

This page is powered by Blogger. Isn't yours?